Bijten
Kinderen mogen elkaar niet bijten. Gebeurt dat toch dan troosten wij eerst het gebeten kind, daarna waarschuwen wij het kind dat gebeten heeft. We laten het kind de gevolgen zien van zijn gedrag (bijv. tandafdruk) en maken duidelijk dat bijten pijn doet en niet mag. Het kind dat gebeten heeft, moet het goed maken. Als het zich herhaalt treden we op, bijvoorbeeld door het kind even aan tafel of op het stoeltje te zetten. We vertellen de ouders van het gebeten wat er gebeurd is, maar vermelden niet welk kind het heeft gedaan. We vertellen erbij dat dit heel vervelend is, maar bij kinderen tot een jaar of twee veel voorkomt. Ouders moeten hun kind hiervoor achteraf niet nog een keer “straffen”. Een open bijtwond moet altijd behandeld worden door een huisarts.
Slaan
Kinderen mogen elkaar niet slaan. We waarschuwen, we laten de kinderen de gevolgen zien van hun gedrag (bijvoorbeeld een huilend kind). Als het zich herhaalt treden we op, bijvoorbeeld door het kind even aan tafel of op het stoeltje te zetten. We moedigen kinderen nooit aan om terug te slaan. Als het kind in een “driftige periode” is, geven we het zo weinig mogelijk aandacht. We leiden het kind af. We zorgen ervoor dat het kind zijn ongenoegen of agressie op een andere manier kwijt kan (laten klimmen, rennen, voetballen).
Ruzie maken
Ruzie maken mag. We zorgen voor duidelijke regels en afspraken (slaan en schoppen mag niet). We laten kinderen zo veel mogelijk hun eigen problemen oplossen. Lukt dat niet dan grijpen we in. We bespreken het onderwerp van de ruzie en helpen de kinderen zelf tot een oplossing te komen. Lukt dat niet, dan bedenken we een oplossing en zijn daarbij duidelijk en consequent. Ruzie maken bevordert de emotionele en sociale ontwikkeling van het kind. Kinderen leren voor zichzelf op te komen en rekening te houden met elkaar. Het zelf oplossen van problemen bevordert hun zelfvertrouwen. We bevorderen het gevoel van veiligheid door kinderen te laten ervaren dat wij het nooit uit de hand laten lopen.
Straffen en belonen
We gaan uit van een positieve benadering van elk kind. We maken complimentjes en grapjes en stimuleren het gedrag dat wij waarderen. We leggen uit waarom iets niet mag of kan. Als dit niet helpt, laten we door middel van woorden, boos aankijken, negeren, apart zetten of beetpakken, afhankelijk van de ernst van de situatie onze afkeuring blijken. Als het kind een ander kind pijn doet, stimuleren we dat kind het goed te maken met het andere kind. De leidster die straft, handelt de zaak af en maakt daarbij duidelijk dat niet het kind maar de handeling of het gedrag wordt afgekeurd. Na de straf maken wij het goed met het kind. Voor de eigenwaarde van het kind is het belangrijk het positieve gedrag te stimuleren en negatief gedrag te corrigeren.
Oorlogje spelen
“Oorlogje spelen” mag niet. Als er met een fantasiegeweer of pistool gespeeld wordt, grijpen we in en stoppen dit spel.
Opruimen
Opruimen doen we samen. We zorgen ervoor dat alle spullen een vaste plaats hebben. Direct als zij op de voorschool komen, leren wij de kinderen te helpen met opruimen. We stimuleren de peuters met elkaar op te ruimen door het geven van opdrachtjes en het zingen van een liedje. Het doel hiervan is om een gestructureerde omgeving aan te bieden waar kinderen hun weg weten te vinden. Dit stimuleert het zelfvertrouwen, hun zelfstandigheid en samen opruimen is een sociale bezigheid.